Slavernijverleden

Omgang met het slavernijverleden van Gelderland

Het zal niemand zijn ontgaan: de laatste jaren wordt er steeds meer gepraat over het slavernijverleden van Nederland. Ook regionaal en lokaal gaan mensen op zoek naar het slavernijverleden van hun streek- en plaatsgenoten en familieleden. Langzaamaan komen er meer verhalen boven van mensen die in slavernij geleefd hebben of juist mensen in slavernij hielden. Verhalen van economische doeleinden, onderdrukking en verzet. Ook voor Gelderland worden die verhalen boven tafel gebracht, met recent een duidelijk verzamelpunt in de vorm van de serie ‘Sporen van slavernijverleden’ op de website mijnGelderland.nl. Voor deze Nieuwsbrief brachten Maartje A.B. en Yvette Driever de recente ontwikkelingen in onderzoek naar het slavernijverleden van Gelderland uitgebreid in kaart. 

Slavernijverleden in boeken, artikelen en archieven

In recent verschenen boeken en artikelen over het Nederlandse slavernijverleden speelt het Gelderse verleden nog maar een kleine rol. In studies naar de Republiek/ Nederland als geheel gaat de meeste regionale aandacht uit naar de provincies waar het aandeel in de transatlantische handel het duidelijkst aanwezig was: Zeeland en Holland. Zo kwantificeerden Pepijn Brandon en Ulbe Bosma in hun artikel ‘De betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw’ (Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis vol. 16 nr. 2 (2019)) het belang van de op slavernij gebaseerde activiteiten voor de gehele Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. Ze keken in het bijzonder naar het aandeel van Holland en concludeerden dat Nederlands rijkste provincie Holland economisch het meest profiteerde, en dan met name de steden Amsterdam en Rotterdam. Wel vormde de slavenhandel een belangrijke economische sector in de Zeeuwse steden Middelburg en Vlissingen. Regionale impact anders dan die in Holland staat in dit artikel niet ter discussie, hoewel wel duidelijk wordt dat de belangrijkste exportroute van bijvoorbeeld suiker naar het Duitse achterland via de Rijn liep, en dus via Gelderland.

Een kleine Gelderse component is aanwezig in Dirk Tangs Slavernij. Een geschiedenis (Walburg Pers 2021/ Amsterdam University Press 2013) in de persoon van Louise van Ommeren-Hengevelt uit Arnhem. Zij maakte een geborduurd protest tegen slavernij dat in het Rijksmuseum bewaard wordt. In Nederlands slavernijverleden. Historische inzichten en het debat van nu (Walburg Pers 2021) van Henk den Heijer komt Joan Derk van der Capellen tot den Pol uit Appeltern voor in het hoofdstuk over de afschaffing van de slavernijhandel en slavernij.

Gelders onderzoek naar slavernij

Het recent verschenen boek De vergeten Republiek (Boom uitgevers Amsterdam 2021) van Willem Frijhoff verschijnt op een omslagpunt in de Gelderse geschiedschrijving. In zijn werk wordt duidelijk hoe mensen uit Zutphen en de Graafschap betrokken waren bij de transatlantische handel in goederen en mensen ten tijde van de Republiek. Dat er wel degelijk Gelderse plantage-eigenaren waren, zien we ook terug in twee recente publicaties van Bert Koene. Hij bespreekt de Surinaamse plantages Vossenburg, Wayampibo, Het Eiland en De Peperpot vanuit het perspectief van hun eigenaren in het boek De mensen van Vossenburg en Wayampibo. Twee Surinaamse plantages in de slaventijd (Uitgeverij Verloren 2019) en in het artikel ‘Het Eiland en De Peperpot. Twee Surinaamse plantages in Gelderse en Overijsselse handen’ in jaarboek Bijdragen en Mededelingen Gelre 2020.

Het is moeilijk om meer te weten te komen over het leven van de mensen die in slavernij leefden, omdat de bewaard gebleven bronnen bijna allemaal gemaakt zijn door mensen die níet in slavernij leefden of geleefd hadden. Toch wordt er wel steeds meer moeite gedaan om ook hun verhaal te belichten. Een basis voor verder onderzoek wordt gegeven door de online publicatie van de Slavenregisters van Suriname (1830-1863) en Curaçao (1839-1863). Dit zijn bronnen waarin in principe alle mensen die daar in slavernij leefden werden geregistreerd met hun naam zoals die bij de eigenaar bekend was. Gecoördineerd door Coen van Galen is door medewerkers van de Radboud Universiteit en Anton de Kom Universiteit (Paramaribo) met hulp van vele vrijwilligers (bijna 1500!) een database gemaakt van deze registers. Hiermee kun je in de registers tot de officiële afschaffing van de slavernij in 1863 zoeken wie waar leefde, en vaak ook wie bijvoorbeeld de moeder van diegene was, wanneer hij/zij geboren werd en stierf, en hoe vaak hij/zij van eigenaar moest wisselen. Momenteel wordt gewerkt aan een aanvulling op deze databases met geboorteaangiften, huwelijks- en overlijdensakten uit de burgerlijke stand uit de koloniale tijd. 

Gelderse sporen van slavernijverleden

Ook in Gelderland zelf zijn sporen van het slavernijverleden terug te vinden. Zo heeft Museum Het Valkhof een diorama van de Surinaamse koffieplantage Kerkshoven in de collectie, gemaakt in 1823 door Gerrit Schouten voor plantage-eigenaar Gerard Putter. Het diorama in Nijmegen geeft een uitvoerig beeld van de plantage aan de Warappakreek, met onder meer een slavendorp, waar ongeveer 140 slaafgemaakten woonden. De kijkkast is in 1914 door een nazaat van Gerard Putter geschonken aan de gemeente Nijmegen. In 2020 startte Museum Het Valkhof een project rondom een diorama. Het museum wil het diorama graag laten restaureren. Andere pijlers van het project zijn materiaaltechnisch onderzoek en onderzoek naar de herkomst en geschiedenis van het diorama. Daarnaast zal de geschiedenis van de plantage, zowel vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten als dat van de eigenaar van de plantage, een belangrijk focuspunt zijn.

Sinds januari 2020 worden in het project ‘Sporen van slavernijverleden in Gelderland’ allerhande verhalen verzameld over het Gelderse slavernijverleden op de websites mijnGelderland.nl en mappingslavery.nl: verhalen over objecten, plaatsen, huizen en kastelen, gebeurtenissen, over slaafgemaakten, eigenaren, en persoonlijke verhalen van nazaten van beiden. Verschillende organisaties werken daarvoor samen, waarbij Erfgoed Gelderland een initiërende en faciliterende rol vervult. Historici Dineke Stam en Ineke Mok voeren veel van het onderzoek uit, maar er is ook ruimte voor bijdragen van anderen, zoals studenten van de Radboud Universiteit.

Dit leverde bijvoorbeeld al informatie op over plantage-eigenaren uit Harderwijk en Wageningen, en zelfs over mensen die op hun plantages leefden. Naast het verhaal van enkele Gelderse vrouwen die zich uitspraken tegen slavernij, zoals de eerder genoemde Louise van Ommeren-Hengevelt, is er ook een verhaal over slaveneigenaren, óók Gelderse, die met hun lobby de afschaffing van de slavernij juist vertraagden en bereikten dat slaveneigenaren bij afschaffing van de slavernij gecompenseerd werden voor de vrijkomende slaafgemaakten. In vergelijking met het onderzoek naar Suriname zijn de andere gebieden waar Nederlanders betrokken waren bij slavernij nog onderbelicht. Maar ook daar komt verandering in. Zo is er een korte bijdrage over 43 mensen die op Ceylon, het huidige Sri Lanka, in slavernij leefden van Lubbert Jan van Eck, baron van Overbeek (1719-1765).

Binnen dit grootschalige project produceert Farida Nabibaks een muziek en danstheatervoorstelling Schitterende Schaduw waarin de sporen van slavernijverleden in Gelderland een inspiratiebron zijn en waarin een link naar het heden wordt gemaakt. De makers willen hiermee een bijdrage leveren aan de dialoog over het thema. Cultuurwetenschapper Liedeke Plate van de Radboud Universiteit onderzoekt de reacties op deze voorstelling om erachter te komen hoe dans onbewuste kennis over het koloniale en slavernijverleden in Gelderland tastbaar, invoelbaar en bespreekbaar kan maken. Dat doet zij in het project Feeling the Traces of the Colonial Past, dat loopt van april 2021 tot september 2022.

Kaart slavernijverleden
Kaart met verhalen die tot en met 21 december 2021 gepubliceerd zijn in de serie Sporen van het slavernijverleden van Gelderland.
Slavernijverleden
Slavernijverleden
Gerrit Schouten, Diorama van plantage Kerkshoven in Suriname, 1823, Collectie Museum Het Valkhof.

Ontwikkelingen in musea

Sinds de discussie rondom zwarte piet, zijn de thema’s slavernij en koloniaal verleden ook steeds meer op de radar van de musea gekomen. Naar aanleiding van het maatschappelijke debat over de vraag of bepaalde woorden nog wel van deze tijd zijn, werd in 2018 de handleiding Words Matter gepubliceerd. Het Nationaal Museum voor Wereldculturen, een overkoepelende organisatie waar onder andere het Afrika Museum in Berg en Dal onder valt, opende daarmee de dialoog over woordgebruik in de museumwereld. Inmiddels zijn in musea door het hele land formuleringen op tekstbordjes en in de collectieregistratie aangepast. Words Matter is een online publicatie die nog steeds wordt aangevuld en bijgewerkt, net als het (zelf)onderzoek op dit gebied, dat nog lang niet ten einde is.

Het debat bracht niet alleen een verandering teweeg in de terminologie, maar ook in de programmering van de Nederlandse musea. Die ontwikkeling begon in de Randstad. Het Haags Historisch Museum presenteerde in 2018 de tentoonstelling Afrikaanse bedienden aan het Haagse hof. In de Nieuwe Kerk te Amsterdam was in 2019-2020 een grote tentoonstelling te zien over Suriname. In 2021 presenteerde het Stedelijk Museum in Amsterdam een tentoonstelling over moderne en hedendaagse Surinaamse kunst met de titel De Surinaamse School. Dat deze exposities niet in volkenkundige musea en ook niet in de context van etnografica werden gepresenteerd, geeft aan dat er een proces van herwaardering van kunst uit de voormalige Nederlandse koloniën plaatsvindt.

Een andere manier van denken en werken

De thema’s slavernij en koloniaal verleden werden afgelopen zomer voor het eerst belicht in het Rijksmuseum. Omdat de objecten in de collectie van het Rijksmuseum vooral iets vertellen over de onderdrukker en niet over de tot slaaf gemaakten, hun dagelijks leven en hoe zij zich verhielden tot het systeem van slavernij, koos het museum voor een andere aanpak. In de expositie werden tien persoonlijke verhalen verteld. Naast objecten, schilderijen en bijzondere archiefstukken waren in de tentoonstelling mondelinge bronnen, gedichten en muziek te horen. Deze aanpak past kennelijk goed bij een complex thema als het koloniale verleden, want ook het verhaal van de tentoonstelling Revolusi! Indonesië onafhankelijk in het Rijksmuseum (11 februari – 5 juni 2022) wordt verteld aan de hand van persoonlijke verhalen.

Inmiddels is er in de grote steden van Nederland uitgebreid onderzoek gedaan naar de sporen van slavernijverleden en kolonialisme. In Rotterdam en Amsterdam zijn de  rapporten daarover al gepresenteerd en hebben de burgemeesters excuses aangeboden voor deze zwarte bladzijden van de stadsgeschiedenis. In Utrecht en Den Haag lopen de onderzoeken nog. In het oosten van Nederland liggen de sporen van het slavernijverleden minder voor het oprapen, maar onder andere door het project van Erfgoed Gelderland wordt duidelijk dat er onder de oppervlakte vele verhalen rondom deze thematiek te vinden zijn.

Het Limburgs Museum te Venlo besteedde in de tentoonstelling Van Daar & Van Hier (2021) aandacht aan het koloniale verleden in Indonesië. Via een publieksprogramma werden Limburgse jongeren met een Indische of Molukse achtergrond uitgenodigd om onderzoek te doen naar hun familiegeschiedenis. Die verhalen kregen een plek in de tentoonstelling. Ook het activiteitenprogramma bij de expositie was erop gericht om het publiek uit te nodigen om te praten over het koloniale verleden en onderzoek te doen naar de problematische, maar gedeelde geschiedenis in Indonesië. In het Afrika Museum in Berg en Dal is tot en met 3 juli 2022 de tentoonstelling Heden van het slavernijverleden, over de actuele erfenissen van slavernij en kolonialisme in Nederland, te zien. In deze presentatie is veel aandacht voor het verzet door slaafgemaakten.

Tentoonstellingen over het koloniale verleden

Daarnaast is een aantal Gelderse musea op dit moment bezig met de voorbereidingen op tentoonstellingen waarin slavernij en het koloniale verleden een rol spelen. In maart 2022 wordt in het Openluchtmuseum in Arnhem een grote tentoonstelling over de Surinaamse ‘schrijver en strijder’ Anton de Kom geopend. In Museum Het Valkhof staat in het voorjaar van 2022 de expositie Moving Stories op het programma, over migratie. De conservatoren hebben de kunstwerken in overleg met een klankbordgroep geselecteerd. In de bijbehorende publicatie komen niet alleen de experts, maar ook de leden van de klankbordgroep aan het woord.

Het doel van deze werkwijze is een meerstemmige en inclusieve tentoonstelling te creëren. Dat betekent dat zowel de inhoud en de manier van presenteren niet zijn gericht op het van oudsher vaak hoogopgeleide en witte museumpubliek, maar ook op bezoekers die zich minder thuis voelen in het museum en er tot dusver weinig van hun eigen afkomst en familiegeschiedenis terug konden vinden. Deze tentoonstelling is een resultaat van een Gelders samenwerkingsproject. Museum Het Valkhof kreeg samen met Museum Arnhem een bijdrage van het ministerie van OC&W voor een vierjarig programma (2021-2024) gericht op het museumpubliek van de toekomst. Moving stories is de eerste tentoonstelling in dit programma. Hierna volgen er nog drie exposities, afwisselend in Nijmegen en Arnhem.

Maar het blijft niet bij tijdelijke tentoonstellingen. Musea zijn door het maatschappelijke debat ook anders naar hun eigen collecties gaan kijken. Er moeten in de Nederlandse instellingen veel meer objecten zijn die met ons koloniale verleden te maken hebben, maar ze zijn vaak moeilijk te vinden omdat ze niet als zodanig zijn beschreven. In de Slavernij-tentoonstelling van het Rijksmuseum was bijvoorbeeld een halsband te zien waarvan men lang heeft gedacht dat die voor een hond bedoeld was, maar die door slaafgemaakten blijkt te zijn gedragen. Ook in Gelderland wordt onderzoek gedaan naar relevante objecten in de museumcollecties en dat leidt weer tot nieuwe inzichten die al dan niet permanent zullen worden gepresenteerd.

In het Afrika Museum was altijd al aandacht voor de gedeelde geschiedenis van Nederland en Afrika, maar de laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de pijnlijke en negatieve kanten daarvan. In Museum Arnhem (en zijn voorgangers) werd al lang voor de discussie over het koloniale verleden aandacht besteed aan kunst van gemarginaliseerde groepen, zoals vrouwelijke en niet-westerse kunstenaars. In het vernieuwde en verbouwde museum, dat in het voorjaar van 2022 heropent, wil het museum zich nog nadrukkelijker profileren met het thema Kunst & Samenleving. Museum Bronbeek is op dit moment gesloten en opent waarschijnlijk in 2022 met een nieuwe vaste tentoonstelling rondom de beladen militaire koloniale geschiedenis van Nederlands-Indië. Anton de Kom is vooruitlopend op de expositie over zijn leven in 2020 als eerste Surinamer opgenomen in de canon van Nederland. Bij Museum Het Valkhof begint in het najaar van 2022 een grote verbouwing. Er wordt al gewerkt aan een nieuwe collectiepresentatie waarin meer aandacht is voor het koloniale verleden, die naar verwachting in 2025 zal openen.

Nieuwe verhalen en perspectieven

Een ander gevolg van de groeiende bewustwording over de keerzijde van het slavernijverleden is dat er steeds vaker discussie is over collecties met een koloniale context. Minister van Engelshoven van OC&W besloot daarom in 2019 om een nationaal beleid te ontwikkelen op dit vlak. In het rapport Koloniale collecties en erkenning van onrecht van de adviescommissie-Gonçalves (2020) wordt een toekomstvisie geschetst op het koloniaal erfgoed in het algemeen, en de omgang met (verzoeken tot) teruggave ervan in het bijzonder. De commissie pleit ervoor om het buitmaken van cultuurgoederen in de koloniën te erkennen en zoveel mogelijk te herstellen. De commissie adviseerde ook om roofkunst onvoorwaardelijk terug te geven als het land van herkomst hierom vraagt, maar dat is tot op heden niet of nauwelijks gebeurd. Er is al wel sprake van een andere houding ten opzichte van de voormalige koloniën. Er is steeds meer ruimte voor andere verhalen en perspectieven, voor internationale samenwerking en voor het nuanceren van de eigen opvattingen en normen.

Vaak is er na afloop van tentoonstellingen waarin het slavernijverleden centraal stond een uitgebreid online archief van het project terug te vinden. Naast de gebruikelijke samenvatting van het thema van de expositie, zijn er veel meer afbeeldingen van kunstwerken en foto’s, tentoonstellingsteksten en achtergrondinformatie te vinden. Een voorbeeld hiervan is het online archief van de expositie Surinaamse School (2021) van het Stedelijk Museum Amsterdam, waar men de tentoonstelling in beeld, tekst, geluid en video toegankelijk houdt. Enerzijds is dit een handreiking aan nazaten van tot slaaf gemaakten die bezig zijn met herkomstonderzoek, meer willen weten over hun eigen geschiedenis en zichzelf meer terug willen zien in de Nederlandse musea. Anderzijds is het voor de musea een manier om zich te profileren. Het geeft de musea de kans om te laten zien dat ze bezig zijn hun beleid, programmering en manier van denken te veranderen en dat ze niet doof zijn voor het maatschappelijke debat.

Afrikaanse bedienden
Affiche Afrikaanse bedienden aan het Haagse Hof
Slavernijverleden
Zaalopname Surinaamse School, Stedelijk Museum Amsterdam. Foto: Gert Jan van Rooij.
Slavernij verleden
Zaalopname Heden van Slavernijverleden, Afrika Museum, 2021-2022
Anton de Kom
Pagina over Anton de Kom op de website van de Canon van Nederland (2021)

Conclusie

Onze inventarisatie van aandacht voor het Gelders slavernijverleden in onderzoeksprojecten, geschreven publicaties en tentoonstellingen laat zien dat ook in Gelderland de eerste stappen zijn gezet naar meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat hier nog veel onderzoek verricht kan worden. Bovendien laat onder andere de brede belangstelling voor de Slavenregisters van Suriname en Curaçao zien dat er veel mensen geïnteresseerd zijn in deze verhalen. Hier ligt dus genoeg werk voor de onderzoekers bij universiteiten en musea, maar ook voor lokale onderzoekers.