Roofridderpraktijken in en rondom veertiende-eeuws Elburg: het verhaal achter een akte

Roofridders op plundertocht. Afbeelding uit het vijftiende-eeuwse Wolfegger Hausbuch.

Historica Roos In’t Velt schreef speciaal voor de Nieuwsbrief een interessante bijdrage over een opmerkelijke akte die is afgebeeld in Verhaal van Gelderland, maar daar nauwelijks aan bod komt.

In het onlangs verschenen tweede deel van het Verhaal van Gelderland staat een afbeelding van een bijzondere middeleeuwse akte (p. 154-155). In deze akte beklagen de schepenen van Elburg de wandaden van de roofridder Herbern van Putten, die in het midden van de veertiende eeuw de regio rondom Elburg teisterde. Buiten een kort bijschrift om wordt er in Het Verhaal verder niet ingegaan op de akte. Hoog tijd dus om de context van deze akte en de daarin genoemde daden van Van Putten verder uit te lichten.

Herbern van Putten (gestorven vóór 8 maart 1377) was een grootgrondbezitter en roofridder in het midden van de veertiende eeuw. Zijn familie had bezittingen in en rondom Noord-Veluwe en de Kop van Overijssel, en in 1363 kreeg Herbern het kasteel Puttenstein in leen van de Gelderse hertog. Dit kasteel tussen Oldebroek en Wezep werd vervolgens de uitvalsbasis voor Herberns roof- en plundertochten. Deze activiteiten staan uitvoerig beschreven in de akte. Zo wordt er bijvoorbeeld vermeld dat Herbern en zijn handlangers ‘hout en omheiningen’ uit Elburg hadden gestolen, ‘daer wy Onser coelgarden mede bevreet hadden’ [waarmee wij – de inwoners van Elburg – onze groentetuin hadden omheind’. Tijdens een andere plundertocht hadden de roofridders de sluis van Elburg opengezet, en bij weer andere plundertochten stalen ze onder meer bier, turf en hooi uit de stad.

Ook deinsden Herbern en zijn handlangers niet terug voor het gebruik van geweld. Zo wordt er gezegd dat het gezelschap op een zeker moment  Elburg gewapend in kwam rijden, waarbij ze ‘twee van onze burgers dood hebben geslagen, en bovendien zeker tien van onze burgers ernstig hebben verwond’. De volgende dag keerden Herbern en zijn mannen terug naar Elburg, waar ze in het huis van een Elburgse burger binnendrongen, ‘end sloeghen die vrouwe van der hüus die upt uyt draghen was van kinde’ [en sloegen (of doodden) de vrouw des huizes die hoogzwanger was] en stalen vervolgens ‘een handboog, een huik [een soort mantel] en een andere persoonlijke bezittingen’. Tijdens een andere inbraak in Elburg liepen de roofridders echter de bewoners tegen het lijf, waarbij ze ‘alle vijf hun zwaarden en messen pakten, en de man uit zijn huis jaagden, en zijn vrouw mishandelden’.

Afbeelding van de Elburgse klaagakte. De akte is tegenwoordig te vinden in het Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe.

Naast deze akte is er meer bekend over het leven van Herbern van Putten. Zo weten we hoe hij uiteindelijk ten val kwam. Tijdens zijn leven maakte Herbern meer vijanden dan vrienden. Dit kwam niet alleen door zijn optreden als roofridder, maar ook door politieke conflicten met de Utrechtse bisschoppen. Rond 1372 had Herbern van Putten zich de woede op de hals gehaald van zowel de bisschop van Utrecht als het stadsbestuur van Kampen. Hierdoor spanden beide partijen samen tegen Van Putten. In 1375 belegerden de bisschop en de Kampenaren Puttenstein. Na een belegering van twee maanden werd het roofriddersslot tot op de laatste steen vernietigd. Van Putten kreeg een nieuw kasteel aangewezen, Old Putten, waar hij rond 1377 volgens bronnen ‘van hartzeer stierf’.

Er zijn ook originele bronnen uit de middeleeuwen bewaard gebleven met betrekking tot de belegering van Puttenstein. In het Gelders Archief liggen namelijk drie brieven die deze belegering bespreken. Maar dat is een verhaal voor een andere keer.

De klaagbrief van de schepenen van Elburg is bewaard in het Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe, Inv. 1001.1.1.15.1591.

Roos in’t Velt