Zoals veel verenigingen uit die tijd was de in 1897 opgerichte Vereeniging Gelre een echte herenclub. De foto’s uit de eerste decennia van de vereniging laten steenvast een gezelschap zien van nette heren met hoeden en stijve boorden, vergezeld door enige – niet minder chique geklede –dames. De jaarlijks in de Bijdragen en Mededeelingen gepubliceerde ledenlijsten ademen dezelfde sfeer, en de artikelen in diezelfde BM Gelre vloeiden voort uit de pennen, later typmachines, van archivarissen en andere geschiedvorsers, praktisch allemaal mannen. De eerste vrouwelijke (co-)auteur komen we tegen in 1911, maar zij bleef jarenlang een zeldzaamheid. Pas vanaf de jaren zestig/zeventig is de veranderende maatschappelijke positie van de vrouw geleidelijk terug te zien in de inhoudsopgaven van de BM Gelre.
Toch, wie de moeite neemt de oude jaargangen van Gelre eens door te bladeren ziet tussen household names als A.H. Martens van Sevenhoven, A.P. van Schilfgaarde, W. de Vries – om er maar enkele te noemen – en niet te vergeten de legendarische archivaris J.S. van Veen, waarover Frank Keverling Buisman in de vorige nieuwsbrief schreef, ook de naam A.J. Maris geregeld langskomen (afbeelding 1, links). In een tijdsspanne van 55 jaar (!) publiceerde ze niet minder dan 24 artikelen – in lengte variërend van enkele tot meer dan zeventig pagina’s –, 16 boekbesprekingen en 13 ‘bladvullingen’ in de BM Gelre. Tezamen bestrijken ze niet minder dan 790 pagina’s; dat zijn ruim drie volledige jaarboeken. Ik heb het niet geturfd, maar vermoedelijk is ‘juffrouw Maris’, zoals ze doorgaans genoemd werd, hiermee na de absolute recordhouder Van Veen de nummer twee op de lijst van historische Gelre-auteurs.
Wie was deze dame, die naar men zegt bij leven al legendarisch was?
Adriana Johanna Maris, roepnaam ‘Jo’, werd in 1900 geboren in Arnhem. Ze groeide op in het een welgesteld gezin. Haar vader was rechter en in het spoor van zijn carrière bracht ze haar kinderjaren door in Tiel, om vervolgens weer terug te verhuizen naar de Rijnstad. Als kind was Jo Maris vaak ziekelijk en kreeg ze gehoorproblemen, waar ze haar hele leven last van zou houden. Maar ze beschikte over een scherp verstand en haar ouders gaven haar de mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Na het behalen van haar hbs-diploma mocht ze Letteren en Wijsbegeerte gaan studeren in Utrecht. In 1929 deed ze doctoraalexamen in nieuwe geschiedenis, staatshuishoudkunde en, als hoofdvak, middeleeuwse geschiedenis bij de bekende professor Otto Oppermann. Tien jaar later promoveerde ze aan dezelfde universiteit op een rechtshistorisch proefschrift. Het onderwerp voor haar dissertatie – de reformatie van de geestelijke goederen in het kwartier van Nijmegen – had ze opgedaan in het Gelderse Rijksarchief, waar juffrouw Maris na haar afstuderen als ‘volontair’ aan het werk was gegaan. In Arnhem werkte ze onder rijksarchivaris Martens van Sevenhoven. Het was een tijd die haar vormde als archivaris; ze behaalde toen ook haar diploma van ‘wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse’.
Na meer dan een decennium op het Rijksarchief in Utrecht te hebben gewerkt, keerde juffrouw Maris in 1950 als chartermeester terug in Arnhem, om er nooit meer weg te gaan. Als een typisch archivaris-historicus van de oude stempel publiceerde ze er naast haar inventarisatie- en inlichtingenwerk lustig op los én werkte ze ook na haar pensionering door alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Haar ongetwijfeld grootste werk, de inventaris van het archief van het Hof van Gelre en Zutphen, werd gepresenteerd toen ze al tegen de tachtig liep! En ze bleef scherp, want zelfs toen het publiceren gaandeweg de jaren tachtig moeizamer begon te worden, bleef ze het werk van anderen kritisch volgen en becommentariëren. Juffrouw Maris overleed op hoge leeftijd, in 1996, in haar geboortestad.
In Gelre-kringen was juffrouw Maris decennialang een begrip. Haar eerste artikelen voor de BM Gelre schreef ze nog voor de oorlog, veelal als spin-off van haar inventarisatiewerk als volontair. Maar na haar terugkeer uit Utrecht – waar ze doorgaans in andere tijdschriften publiceerde – bevatte in de periode 1952-1975 elke jaargang van de BM Gelre (op deel 55 na) één of meer artikelen van haar hand. Dat zij in 1974 ‘wegens haar bijzondere verdiensten voor de geschiedbeoefening’ tot erelid van de vereniging werd benoemd, was niet meer dan verdiend. Daarmee was ze, beschermvrouwe koningin Wilhelmina daargelaten, de eerste vrouw die deze eer te beurt viel. Opvallend genoeg is ze nooit bestuurlijk actief geweest voor Gelre, noch heeft zij zitting gehad in de redactiecommissie van de BM Gelre. Was ze daarvoor toch te excentriek? Juffrouw Maris werd niet alleen gerespecteerd om haar enorme kennis, haar oordeel werd soms ook gevreesd. Ze gold als eigenwijs, kritisch, detaillistisch en overtuigd van haar eigen gelijk – en op haar terrein had ze dat meestal ook. In haar oordeel kon ze hard en direct zijn en, als ongehuwde vrouw met een gehoorprobleem had ze in haar manier van doen iets onaangepasts. Tijdens bijeenkomsten van de Vereniging Gelre was ze een vast gezicht en liet ze zich – vooral als ze het ergens niet mee eens was – ook luidkeels horen. Anderzijds kenden veel mensen die haar van dichtbij hebben meegemaakt ook een andere kant: warm, geïnteresseerd, vriendelijk en in haar oordeel soms verrassend modern. Tot op het eind van haar leven had ze oog voor nieuwe ontwikkelingen. Zo merkte ze nog in 1991 op dat een tekstverwerker haar bij de inventarisatie van het archief van het Hof zeer goed van pas zou zijn gekomen. Hoe dan ook: haar kennis van het Gelderse verleden was ongeëvenaard. In de jaren zeventig is zelfs nog geprobeerd deze kennis op geluidsband vast te leggen. Nummer voor nummer zou zij, in het bijzijn van onder meer rijksarchivaris in Gelderland G.J. Mentink, de conceptinventaris van het Hof mondeling van toelichtingen voorzien. Het project werd niet afgerond, maar de paar uur bandopname, die inmiddels gedigitaliseerd op de website van het Gelders Archief te vinden is, biedt een uniek stukje archieferfgoed.
Als er iets kenmerkend is voor de publicaties van juffrouw Maris, is het wel dat ze dicht bij de bronnen bleef. Als archivaris was ze bijzonder goed thuis in de depots van het Rijksarchief in Gelderland (afbeelding 2, links). Een historicus schreef haar eens: ‘het RAG kan worden beschouwd als uw 2e huis en de (…) bronnen als uw aangenomen kinderen. U kunt er mee lezen en schrijven’. Door haar enorme bronnenkennis was ze in staat over om onderwerpen waar voordien nog weinig over bekend was veel nieuwe informatie te presenteren. Ze publiceerde het meest over de laatmiddeleeuwse kerk- en instellingengeschiedenis.
Een goed voorbeeld is haar artikel ‘De Raadkamers of Hoven van Karel den Stoute in Gelre en Zutphen, 1473-1477’ (BM Gelre 61 (1957)). Over het bestuur tijdens de eerste Bourgondische bezetting van Gelre bestond tot op dat moment slechts een fragmentarisch beeld, maar door veel verschillende bronnen uit te pluizen en bij elkaar te brengen wist juffrouw Maris in bijna 80 (!) pagina’s een duidelijk beeld te geven van de samenstelling en werking van de vijf raadkamers of justitieraden – eigenlijk voorlopers van het latere Hof van Gelre – die onder de Bourgondiërs in Gelre actief waren. Zoals in al haar publicaties citeerde ze kwistig uit het bronnenmateriaal en is er voor de lezer méér in het artikel te vinden dan de titel belooft. Vooral in de noten geven nog allerlei extra details prijs. Uiteraard bevat het artikel een aantal uitgegeven bronnen als bijlage.
Van al haar ‘Gelderse’ publicaties is dit artikel misschien wel degene met het grootste bovengewestelijke belang. Het wordt dan ook nog steeds aangehaald in studies over de Bourgondiërs en hun bestuur. Bijzonder is ook dat voor dit artikel kon worden vastgesteld dat juffrouw Maris, die zich doorgaans richtte op de bronnen in haar eigen depot, speciaal naar Brussel reisde om daar onderzoek te doen en ongetwijfeld ook om daar te spreken met de archivaris Pieter Gorissen, die zich met dezelfde thematiek bezighield. Ze stuurde haar collega’s op het rijksarchief zelfs nog een kaartje vanuit de Belgische hoofdstad (afbeelding 3, boven).
De publicaties van juffrouw Maris zijn inhoudelijk nog altijd zeer relevant. Maar easy reads zijn het niet. Vaak lange teksten, doorspekt met citaten uit de bronnen en geschreven in een stijl die vooral de liefhebber van vooroorlogs taalgebruik zal aanspreken. Desalniettemin bieden de vele artikelen, boeken en bronuitgaven die juffrouw Maris heeft nagelaten nog altijd zoveel nieuws, zoveel onmisbare bouwstenen voor onze kennis van het Gelderse verleden en inspiratie voor vervolgonderzoek, dat ze het verdienen gelezen en herlezen te worden. ‘We werkten niet hard, maar wel altijd’, zei juffrouw Maris eens over haar carrière. Als Gelderse historici mogen we dankbaar zijn voor al dat werk dat ze decennialang heeft verzet en daarmee haar fenomenale kennis zo breed heeft gedeeld.
Maarten Gubbels
Literatuur
G.J. Mentink, ‘Een werkzaam leven, een biografische schets van dr. A. Johanna Maris’, in: F.W.J. Scholten e.a. (red.), Honderd jaar Gelre. Vereniging tot beoefening van Gelderse geschiedenis, oudheidkunde en recht 1897-1997 (Hilversum 1997) 189-196.
O. Moorman van Kappen, ‘Honderd jaar Gelre, vereniging tot beoefening van Gelderse geschiedenis, oudheidkunde en recht, 1897-1997’, in: F.W.J. Scholten e.a. (red.), Honderd jaar Gelre. Vereniging tot beoefening van Gelderse geschiedenis, oudheidkunde en recht 1897-1997 (Hilversum 1997) 11-57.
A.E.M. Janssen, ‘Gelre in honderd delen. Regionale geschiedbeoefening door middel van “bijdragen en mededelingen” in de periode 1898-2009’, Bijdragen en Mededelingen Gelre 100 (2009) 9-51.
M. Gubbels, ‘Het archief als tweede huis. Leven en werk van mej. dr. A.J. Maris (1900-1996)’, Arnhems Historisch Tijdschrift 35 (2015) 67-95, 106-126. Digitaal beschikbaar via: https://radboud.academia.edu/MaartenGubbels
Lijst van geschriften van dr. Adriana Johanna Maris (Arnhem 1980).
Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre en Zutphen, Inleiding, nr. 6: Gesproken toelichtingen.